Wat betekent word in Engels?

Wat is de betekenis van het woord word in Engels? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van word in Engels.

Het woord word in Engels betekent woord, belofte, verwoorden, gerucht, nieuws, kort gesprek, bevel, wachtwoord, woord, evangelie, woorden, woorden, woorden, loze woorden, term, word, word, phrase, formulate, word, word, word, word, utterance, expression, put in a good word for, have a word with, have the last word, in one word, in a word, bad word, man of his word, take at his word, password, modewoord, scheldwoord, vloekwoord, leesblindheid, dyslexie, zijn woord geven, iemand aanspreken over, begrip, in één woord, zijn woord houden, zijn belofte nakomen, zoekwoord, sleutelwoord, sleutel, sleutelwoord, vriendelijk woordje, leenwoord, man van zijn woord, Mondje dicht!, mijn woord, erewoord, een goed woordje doen voor, vloek, krachtterm, het laatste woord, het laatste snufje, mond-tot-mondreclame. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord word

woord

noun (linguistic unit)

This sentence has five words.

belofte

noun (promise)

He gave his word that he would fix the problem by Friday.

verwoorden

transitive verb (phrase)

You should word it differently so he doesn't get upset.

gerucht

noun (rumour)

Did you hear the word about Jack and Jill?

nieuws

noun (news)

Have you heard any word from your brother lately?

kort gesprek

noun (informal (brief conversation)

Let me go have a word with him about the loud music.

bevel

noun (command)

You better follow your father's words.

wachtwoord

noun (password)

You need to give the word, or we cannot open the door for you.

woord

noun (divine wisdom)

You can read the Word of God in the Bible.

evangelie

noun (gospel)

That is the Word according to John.

woorden

plural noun (angry conversation)

They exchanged words, and he left very upset.
Ze hadden woorden en hij liep boos weg.

woorden

plural noun (discourse)

The doctor's words failed to comfort her.

woorden, loze woorden

plural noun (empty talk, not action)

Words are not enough. You have to do something about it.

term, word

(woord)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

word

(groep klanken met betekenis)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

phrase, formulate, word

(verwoorden)

(transitive verb: Verb taking a direct object--for example, "Say something." "She found the cat.")

word

(belofte, erewoord)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

word

(het spreken)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

word, utterance, expression

(uiting, verklaring)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

put in a good word for

(figuurlijk (iem. aanbevelen)

(verbal expression: Phrase with special meaning functioning as verb--for example, "put their heads together," "come to an end.")

have a word with

(paten met)

(verbal expression: Phrase with special meaning functioning as verb--for example, "put their heads together," "come to an end.")

have the last word

(het debat winnen)

(verbal expression: Phrase with special meaning functioning as verb--for example, "put their heads together," "come to an end.")

in one word, in a word

(simpelweg)

(adverb: Describes a verb, adjective, adverb, or clause--for example, "come quickly," "very rare," "happening now," "fall down.")

bad word

(vloek)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

man of his word

(iem. die afspraken nakomt)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

take at his word

(figuurlijk (geloven wat iem. zegt)

(verbal expression: Phrase with special meaning functioning as verb--for example, "put their heads together," "come to an end.")

password

(afgesproken herkenningswoord)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

modewoord

noun (trendy term)

The paper's headlines are full of buzzwords but contain almost no real content at all.

scheldwoord, vloekwoord

noun (obscene language)

People will think you are ignorant and ill mannered if you use curse words extensively. Swear words are the first thing you want to learn in another language - and the last thing you should use.

leesblindheid, dyslexie

noun (difficulty learning to read)

Eva dislikes reading novels because she has dyslexia.

zijn woord geven

verbal expression (promise)

He'll be here! He gave his word!
Hij zal wel komen! Hij heeft me zijn woord gegeven!

iemand aanspreken over

verbal expression (informal (discuss)

The boss had a word with Bill about his chronic tardiness.
De baas sprak Bill aan over zijn chronische traagheid.

begrip

noun ([sth] or [sb] famous) (figuurlijk)

All of these famous actresses are household names. The footballer David Beckham is now a household name.
David Beckham is een begrip in de voetbalwereld.

in één woord

adverb (succinctly)

"How was your day?" "In a word, awful!"

zijn woord houden, zijn belofte nakomen

verbal expression (fulfil a promise)

He never keeps his word; he always tells my secrets. // A good friend is one who keeps his word.

zoekwoord, sleutelwoord

noun (search term)

The index can be searched by subject or by keyword.

sleutel

noun (word: deciphers a code)

The spy's mother was the only other person that knew the keyword to decipher the notebook.

sleutelwoord

noun (important term)

The key word here is 'estimated'.

vriendelijk woordje

noun (friendly remark)

Mr. Brady has a great disposition and always has a kind word for everyone.

leenwoord

noun (term taken from another language) (taalkunde)

man van zijn woord

noun (male: keeps promises)

I've worked with him, and I know him to be a man of his word.

Mondje dicht!

interjection (slang (It's a secret.)

Don't tell anybody about this; mum's the word.

mijn woord

noun (my solemn promise)

This car is in 100% perfect condition, I give you my word.

erewoord

interjection (expressing astonishment)

My word, that candy certainly is sour! My word, that is one beautiful woman.

een goed woordje doen voor

transitive verb (informal (say [sth] in support of)

Dad's angry at my big sister; Grandpa's going to put in a good word for her.

vloek, krachtterm

noun (curse word, obscene term)

Please don't use swearwords around me; it's offensive.

het laatste woord

noun (literal (the final comment or retort)

My brother has to have the last word in every argument.

het laatste snufje

noun (figurative (ultimate, most fashionable) (figuurlijk)

You can always find the last word in haute couture in Paris.

mond-tot-mondreclame

noun (personal recommendation)

He hoped that word of mouth would attract customers to his landscape business.

Laten we Engels leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van word in Engels, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Engels.

Verwante woorden van word

Ken je iets van Engels

Het Engels is afkomstig van Germaanse stammen die naar Engeland zijn geëmigreerd en is over een periode van meer dan 1400 jaar geëvolueerd. Engels is de derde meest gesproken taal ter wereld, na Chinees en Spaans. Het is de meest geleerde tweede taal en de officiële taal van bijna 60 soevereine landen. Deze taal heeft een groter aantal sprekers als tweede en vreemde taal dan moedertaalsprekers. Engels is ook de co-officiële taal van de Verenigde Naties, van de Europese Unie en van vele andere internationale en regionale organisaties. Tegenwoordig kunnen Engelstaligen over de hele wereld relatief gemakkelijk communiceren.